Ridgid DL-500 38763 [59/270] Waterpascontroles

Ridgid DL-500 38763 [59/270] Waterpascontroles
micro DL-500 Self-Leveling 5-Dot Laser
57
naar onder), die zichtbaar zijn als rode
puntjes op de omliggende oppervlak-
ken. Hierdoor wordt ook de vergrende-
ling losgemaakt, waarna de laser zichzelf
automatisch waterpas kan zetten. Als de
laser met een grotere afwijking dan 4,5°
van het waterpasvlak is bevestigd, zal de
laserstraal knipperen en klinkt een on-
derbroken geluidssignaal. Als dit het ge-
val is, schakel het lasertoestel dan weer
UIT en herbevestig het toestel meer ho-
rizontaal. Afhankelijk van de omstandig-
heden zal het toestel zichzelf normaal
gesproken binnen enkele seconden zelf
waterpas zetten.
6. Zodra de laser AAN is, kunt u de laser-
stralen verdraaien tot ze op de gewenste
oppervlakken gericht zijn. Raak het la-
sertoestel niet aan terwijl dit met de me-
tingen bezig is u zou de stand van het
toestel kunnen verstoren, waardoor een
verkeerde meting zou kunnen worden
uitgevoerd. Op dit ogenblik kunnen de
laserstralen worden gebruikt als referen-
tiepunt voor metingen, enz.
7. Telkens als de laser niet wordt gebruikt,
moet u het toestel UITschakelen door
de AAN/UIT-schakelaar tegen de klok in
te draaien. Zo voorkomt u ook ongewild
oogcontact met de laserstralen.
8. Terwijl de laser nog rechtop staat, moet
u de vergrendeling voor transport en op-
slag vastzetten door de AAN/UIT-schake-
laar helemaal tegen de klok in te draaien.
Verplaats het lasertoestel niet zolang het
mechanisme voor het automatisch wa-
terpas zetten niet is vergrendeld. Als u
dit toch doet, zou het toestel hierdoor
beschadigd kunnen worden.
Waterpascontroles
Voer vóór gebruik altijd de controles uit van
de“boven”-straalen de horizontalestralen,
om te controleren of het toestel zich goed
waterpas zet en goed gekalibreerd is.
Controle van de “boven”‑straal
1. Zet het toestel met de laser op de voet
bevestigd op een vlak oppervlak in een
kamer. Zet de laser AAN.
2. Markeer de plaats van de beneden”-
straal op het vlakke oppervlak. Dit is het
referentiepunt voor deze controle.
3. Zoekdelaserpuntvande“boven”-straal
op het plafond of het oppervlak boven
de laser, en markeer de positie van dit
punt als Positie A. Meet de afstand van
de laser tot het oppervlak waarop de
laserpunt van de “boven”-straal valt. L
moet groter zijn dan 12.5 ft (3,8 meter).
4. Bereken de aanvaardbare afwijking:
• ininchdoordelengteL(uitgedruktin
ft) te vermenigvuldigen met 0.005
• inmillimetersdoorL(uitgedruktinme-
ter) te vermenigvuldigen met 0,417
5. Draai de laser 180° met de klok mee door
de laserkop op de voet te verdraaien (de
voet zelf niet verplaatsen of draaien).
Controleer dat de “beneden”-straal op
het referentiepunt valt. Markeer de po-
sitie van de laserpunt van de “boven”-
straal als Positie B.
6. Draai de laser 90° met de klok mee door
de laserkop op de voet te verdraaien (de
voet zelf niet verplaatsen of draaien).
Controleer dat de “beneden”-straal op
het referentiepunt valt. Markeer de po-
sitie van de laserpunt van de “boven”-
straal als Positie C.
7. Draai de laser 180° met de klok mee door
de laserkop op de voet te verdraaien (de
voet zelf niet verplaatsen of draaien).
Controleer dat de “beneden”-straal op
het referentiepunt valt. Markeer de po-
sitie van de laserpunt van de “boven”-
straal als Positie D.
8. Meet de afstand tussen de punten A en
B en die tussen de punten C en D. Als de
afstand tussen de punten groter is dan
de in stap 4 berekende aanvaardbare af-
wijking, moet u de laser laten nakijken.
Kalibrerenophetterreinisindatgeval
immers niet mogelijk.
0º (A)
180º (B)
90º (C)270º (D)
Figuur 8 – Controle van de “boven”-straal

Содержание

Похожие устройства

Скачать