Sagi FD70LT [166/219] Instelwaarde en configuratieparameter

Sagi FD70LT [166/219] Instelwaarde en configuratieparameter
14
LABEL
MIN.
MAS.
U.M.
DEF.
-20/-10
DEF.
-22/-15
GERESERVEERD
E9
0
1
-
1
1
gereserveerd
(1) de meeteenheid is afhankelijk van parameter P2
(2) de parameters met betrekking tot de regelaars op het juiste moment instellen na de aanpassing van parameter P2
(3) Indien parameter u1 is ingesteld op 3, is het gebruik beheerd door de vierde uitgang compressor 2: compressor 1 en compressor 2 worden “compressor” genoemd;
compressor 2 functioneert parallel aan compressor 1, behoudens hetgeen is vastgesteld met parameter C9
(4) de parameter heeft ook effect na een stroomstoring die zich voordoet wanneer het instrument aan is
(5) de met de parameter vastgestelde tijd wordt ook meeberekend wanneer het instrument in stand-by is
(6) indien parameter C1 is ingesteld op 0, de vertraging vanaf het einde van de fout sonde cel is, hoe dan ook 2 min
(7) het differentieel van de parameter is 2,0 °C/4 °F
(8) indien bij inschakeling van het instrument de temperatuur van de condensator reeds boven de met parameter C7 vastgestelde temperatuur is, treedt parameter C8
niet in werking
(9) Iedere 30 minuten slaat het instrument de telling van ontdooi-intervallen op in het geheugen; de aanpassing van parameter d0 treedt in werking vanaf de
beëindiging van de vorige ontdooi-interval of vanaf een handmatige inschakeling van een ontdooiproces
(10) de display herstelt zijn normaal functioneren, wanneer, nadat de stilstand ventilator van de verdamper is beëindigd, de temperatuur van de cel zakt onder de
temperatuur welke de display heeft laten blokkeren (of indien zich een temperatuur-alarm voordoet)
(11) indien parameter P3 is ingesteld op 0 of 2, functioneert het instrument alsof d8 op 0 zou zijn ingesteld
(12) indien bij de activering van de ontdooiing de duur van de inschakeling van de compressor korter is dan de met parameter dA vastgestelde tijd, blijft de compressor
nog aan voor de fractie van de tijd die nodig is voor de voltooiing van die tijd
(13) indien parameter P3 is ingesteld op 0, functioneert het instrumento alsof parameter A0 op 0 zou zijn ingesteld maar het slaat niet het alarm in het geheugen op
(14)indien parameter P4 is ingesteld op 0 of 3, functioneert het instrument alsof de parameter zou zijn ingesteld op 0, maar het slaat niet het alarm in het geheugen op
(15) tijdens de ontdooiing, het uitdruppelen en de stilstand ventilator van de verdamper, zijn de temperatuur-alarmen afwezig, op voorwaarde dat deze zich voordoen
na de activering van de ontdooiing
(16) bij de activering toegang microdeur is er geen alarm maximum temperatuur, mits zich dit voordoet na de activering van de ingang
(17) indien parameter P3 is ingesteld op 0, functioneert het instrument alsof parameter F0 op 2 zou zijn ingesteld
(18) na 10 s vanaf de activering van de ingang, gaat de compressor uit; indien de ingang wordt geactiveerd tijdens het ontdooien of de ventilatorstop van de
verdamper, heeft dit geen enkel effect op de compressor
(19) na de met parameter i2 vastgestelde tijd slaat het instrument het alarm op in het geheugen; indien parameter i2 is ingesteld op -1, slaat het instrument het alarm
op in het geheugen
(20) controleer of de met parameter i7 vastgestelde tijd minder is dan de met parameter i9 vastgestelde tijd
(21) teneinde geen schade te veroorzaken aan gekoppeld gebruik, parameter aanpassen wanneer in stand-by
(22) bij koppeling van de klemmen van de vierde uitgang met de vierde ingang van meer instrumenten, kunnen de ontdooiprocessen worden gesynchroniseerd (mits in
elk instrument parameter P4 is ingesteld op 3, parameter i5 is ingesteld op 1 en parameter u1 is ingesteld op 7); in dergelijk geval begint het berekenen van de
uitlekduur wanneer het ontdooien van het laatste instrument eindigt
(23) u wordt geadviseerd parameter d7 van elk instrument op dezelfde waarde in te stellen (anders dan 0 min); evenzo wordt u geadviseerd parameter F3 van elk
instrument op dezelfde waarde in te stellen
(24) indien parameter u2 is ingesteld op 0, kan het uitzetten van het instrument het doven van de celverlichting of het uitgaan van de hulpuitgang veroorzaken (bij het
vervolgens weer inschakelen van het instrument blijven de celverlichting en/of de hulpuitgang uit); indien parameter u2 is ingesteld op 1, kan het uitzetten van het
instrument niet het doven van de celverlichting of het uitgaan van de hulpuitgang veroorzaken (bij het vervolgens weer inschakelen van het instrument blijven de
celverlichting en/of de hulpuitgang aan).
INSTELWAARDE EN CONFIGURATIEPARAMETERS (ELIWELL)
Instelling setpoint werk
x Ga naar het menu "Machinestatus" door de
toets in te drukken en onmiddellijk weer los te laten.
x Het label van de map “SEt” wordt weergegeven.
x Om de waarde van de setpointwaarde te zien moet u nogmaals op de
toets drukken. De setpointwaarde wordt op de
display weergegeven.
x Om de setpointwaarde te veranderen moet u binnen 15 seconden op de
en toetsen drukken.
x Druk na de aanpassing op
om te bevestigen.
Instelling configuratie-parameters
De configuratieparameters zijn op twee niveaus gerangschikt.
Om het eerste niveau op te roepen:
x druk op de knop langer dan 5 sec.
Om een parameter te selecteren:
x druk op of
Om de waarde van de parameter te wijzigen:
x druk op
x druk binnen 15 sec. op
of
x druk op
of voer gedurende 15 sec. geen handeling uit
Om het tweede niveau op te roepen:
x het eerste niveau oproepen
x druk op
of om te selecteren PA2
x druk op
en of op 15 in te stellen.
x druk op
of voer gedurende 15 sec. geen handeling uit

Содержание

Скачать