DAB KLP 40-600 M [42/108] Veranderingen en reserve onderdelen

DAB KLP 40-600 M [42/108] Veranderingen en reserve onderdelen
NEDERLANDS
40
12.
VERANDERINGEN EN RESERVE-ONDERDELEN
Alle wijzigingen waarvoor van tevoren geen toestemming is verleend, ontheffen de
fabrikant van iedere verantwoordelijkheid. Bij reparatie mogen alleen originele onderdelen
gebruikt worden en voor elke toepassing van hulpstukken moet de fabrikant toestemming
gegeven hebben om een zo groot mogelijk veiligheid voor personen en installaties waarop deze
gemonteerd worden, te garanderen.
13. STORINGZOEKEN EN OPLOSSINGEN
STORINGEN
CONTROLEREN (mogelijke oorzaken) OPLOSSING
1. De motor draait niet
en maakt geen
geluid.
A. Zekeringen controleren.
B. Elektrische aansluitingen controleren.
C. Controleren of de motor onder spanning staat.
A. Indien deze doorgebrand zijn nieuwe zekerin-
gen plaatsen.
 N.B. Indien de storing onmiddellijk opnieuw
optreedt, betekent dit dat er kortsluiting in de
motor is..
2. De motor start niet,
maar maakt wel
geluid.
A. Controleren of de netspanning overeenkomt
met die welke op het plaatje is aangegeven.
B. Controleren of de aansluitingen correct zijn
uitgevoerd.
C. Controleren of in de schakelkast alle fasen
aanwezig zijn.
D. De as is geblokkeerd. Zoek naar eventuele
belemmeringen in de pomp of in de motor.
E. De condensator is in kortsluiting of
onderbroken.
B. Eventuele fouten corrigeren.
C. Mocht dit niet het geval zijn de fase
herstellen.
D. Eventuele belemmeringen wegnemen.
E. De condensator vervangen.
3. De motor draait
moeilijk.
A. Controleer of er voldoende spanning is.
B. Controleer of de bewegende delen niet in
aanraking komen met vaste delen.
C. Controleer de staat van de lagers.
B. Neem de oorzaak hiervan weg.
C. Vervang eventueel beschadigde lagers.
4. De beveiliging (aan
de buitenkant) van
de motor treedt
dadelijk na het
starten in werking.
A. Controleer of op het klemmenbord alle fasen
aanwezig zijn (bij de driefasenmotor).
B. Controleer op mogelijke open of vuile
contacten in de beveiliging.
C. Controleer op een eventuele onjuiste isolatie
van de motor door de faseweerstand en de
aarding te verifiëren.
A. Indien dit het geval is de fase herstellen.
B. Vervang of maak het onderdeel in kwestie
schoon.
C. Vervang het motorhuis met stator of herstel
eventuele aardleidingen.
5. De motorbeveiliging
treedt te vaak in
werking.
A. Controleer of de omgevingstemperatuur niet te
hoog is.
B. Controleer of de beveiliging correct is
afgesteld.
C. Controleer het toerental van de motor.
D. Controleer de staat van de lagers.
A. Lucht de ruimte waarin de pomp is opgesteld,
goed door.
B. Stel de beveiliging op een stroomwaarde in
die met de opname van de motor bij vol
bedrijf in overeenstemming is.
C. Controleer de gegevens op het motorplaatje.
D. Vervang de beschadigde lagers.
6. De pomp geeft geen
of onvoldoende
water.
A. De waaier is versleten of loopt ergens tegen
aan.
B. Controleer of de driefasenmotor in de juiste
richting draait.
A. Vervang de waaier of haal de belemmering
weg.
B. De twee stroomdraden met elkaar
verwisselen.
7. De pomp trilt en
maakt veel lawaai.
A. Controleer of de pomp en/of leidingen goed
vast zitten.
B. Er treedt cavitatie op in de pomp.
C. De bedrijfswaarden van de pomp zijn niet in
overeenstemming met die van het motor-
plaatje zijn.
D. Controleer of de netspanning overeenkomt
met de op het plaatje aangegeven waarde.
A. Zet de losgegane delen goed vast.
B. Verhoog de druk in het systeem, waarbij u
binnen de vastgestelde grenzen dient te
blijven.
C. Verminder de wateropbrengst.
8. De motor neemt
teveel vermogen op.
A. Controleer of de vloeistof niet te dicht of te
visceus is.
B. Controleer of de bewegende delen niet met de
vaste in aanraking komen.
C. De netspanning komt niet met de op het
plaatje aangegeven waarde overeen.
D. De bedrijfswaarden van de pomp zijn niet in
overeenstemming met die van het
motorplaatje.
A. Controleer de te verpompen vloeistof.
B. De oorzaak hiervan wegnemen.
C. De spanning corrigeren.
D. Verminder de wateropbrengst.

Содержание

Скачать