Cst/berger LD3 [56/218] Automatisch waterpassen

Cst/berger LD3 [56/218] Automatisch waterpassen
56 | Nederlands 2 610 A15 170 16.1.12
Automatisch waterpassen
Plaats het meetgereedschap op een horizontale, sta-
biele ondergrond of bevestig het op het statief 11.
Door het automatisch waterpassen worden oneffen-
heden binnen het zelfwaterpasbereik van
± 4° auto-
matisch gecompenseerd. Het waterpassen is afgeslo-
ten zodra de laserlijn niet meer beweegt.
Als automatisch waterpassen niet mogelijk is, bijvoor-
beeld omdat het oppervlak waarop het meetgereed-
schap staat meer dan 4° van de waterpaslijn afwijkt,
knippert de laserlijn in een langzaam ritme.
Stel in dit geval het meetgereedschap horizontaal op
en wacht het zelfwaterpassen af. Zodra het meetge-
reedschap zich binnen het zelfwaterpasbereik van
± 4° bevindt, schijnt de laserlijn continu.
Bij trillingen of veranderingen van plaats tijdens het
gebruik vindt automatisch opnieuw waterpassen van
het meetgereedschap plaats. Controleer na opnieuw
waterpassen de stand van de horizontale laserlijn in
relatie tot de referentiepunten om fouten te voor-
komen.
Waterpasnauwkeurigheid
Nauwkeurigheidsinvloeden
De grootste invloed oefent de omgevingstemperatuur
uit. Vooral vanaf de grond naar boven toe verlopende
temperatuurverschillen kunnen de laserstraal afbui-
gen.
Omdat de temperatuurverschillen bij de grond het
grootst zijn, dient u het meetgereedschap vanaf een
meettraject van 20 meter altijd op een statief te mon-
teren. Plaats het meetgereedschap bovendien indien
mogelijk in het midden van het werkvlak.
Behalve externe invloeden, kunnen ook apparaatspe-
cifieke invloeden (zoals een val of een hevige schok)
tot afwijkingen leden. Controleer daarom altijd voor
het begin van de werkzaamheden de nauwkeurigheid
van het meetgereedschap.
Als het meetgereedschap bij een van de controles de
maximale afwijking overschrijdt, dient u het door een
Bosch-klantenservice te laten repareren.
Waterpasnauwkeurigheid controleren
Voor de controle heeft u een vrij meettraject van 5 me-
ter op een vaste ondergrond tussen twee muren A en
B nodig.
Monteer het meetgereedschap in het midden tus-
sen de muren A en B op een statief of plaats het
op een stabiele en vlakke ondergrond. Laat het
meetgereedschap waterpassen.
Markeer het midden van de laserlijn op beide mu-
ren (punt I op muur A en punt II op muur B).
Draai het meetgereedschap 180° en laat het wa-
terpassen.
Stel het meetgereedschap in hoogte zo af (met be-
hulp van het statief of indien nodig door er iets on-
der te plaatsen), dat het midden van de laserlijn
precies het eerder gemarkeerde punt II op muur B
raakt.
Markeer op muur A het midden van de laserlijn als
punt III (verticaal boven of onder punt I).
Het verschil d tussen beide gemarkeerde punten I
en III op muur A levert de feitelijke afwijking van
het meetgereedschap van de horizontale lijn op.
Herhaal de meting voor de andere as. Draai daarvoor
het meetgereedschap voor het begin van de meting
90°.
Op het meettraject van 2 x 5 = 10 meter bedraagt de
maximaal toegestane afwijking:
10 m x
± 0,15 mm/m = ±1,5 mm.
Het verschil d tussen de punten I en III mag daarom
bij elk van de vier metingen hoogstens 1,5 mm be-
dragen.
Tips voor de werkzaamheden
f Gebruik altijd alleen het midden van de la-
serlijn voor het markeren. De breedte van de
laserlijn verandert met de afstand.
A
B
5 m
A
B
180°
d
d
OBJ_BUCH-1554-001.book Page 56 Monday, January 16, 2012 11:29 AM

Содержание

Скачать